Vanaf het midden van de vijftiende eeuw kende ’s-Hertogenbosch gedurende 75 jaar een vrij constante toestroom van nieuwe poorters en een gestage bevolkingstoename tot ongeveer 19.000 inwoners (intra muros) omstreeks 1525.141 De stad was begiftigd met veel privileges en kende een breed scala van meer dan zeventig ambachtsactiviteiten.142 Wat handel betreft was zij via een weekmarkt op de eerste plaats gericht op de verzorging van de eigen bevolking en het achterland. De stad had verder een viertal jaarmarkten, die een belangrijke | 46 |
rol speelden voor de inkoop van grondstoffen en de afzet van het surplus aan maakproducten van de ambachtsnijverheid. De groei van de handel in brede zin en de opkomst van de homines novi - de nieuwe klasse rijken voortkomend uit de groep grote kooplieden - zouden in de tweede helft van de vijftiende eeuw zichtbaar worden vooral onder invloed van de verdichting van de jaarmarktencyclus en het toenemende belang van de Antwerpse en Bergen op Zoomse jaarmarkten. Dit was in grote lijnen de situatie toen de Van Broechovens in de vijftiende eeuw hun intrede deden in ’s-Hertogenbosch. Marten, de eerste Bossche Van Broechoven, werd tussen 1443 en 1495 in ten minste vijftien akten van het Bosch’ protocol genoemd. Hij werd altijd aangeduid als Marten, zoon van wijlen Gielis van Broechoven. Vanaf 1470 werd aan zijn achternaam steeds alias cangieter toegevoegd. Martens geboortejaar zal kort voor het jaar 1410 liggen, daar hij in 1434 niet als onmondig wordt aangemerkt.143 In 1442 betaalden Marten van Broechoven ende Richmoet sijn wijf intredegeld voor het lidmaatschap van de Illustre Lieve Vrouwe Broederschap.144 Richmoet overleed in of kort voor 1481 en haar echtgenoot Marten in 1496.145
In juni 1443 kocht Marten van Broechoven een erf met erop staande gebouwen, 22 ¼ voet breed en 58 voet lang, in de Orthenstraat in ’s-Hertogenbosch.146 Dit is het pand dat de familie minimaal drie generaties bewoonde. In de eerste jaren na de aankoop vestigde Marten daarop enkele cijnzen. Maar al in 1456 kocht hij een cijns uit een naast zijn eigen pand gelegen huis en in 1470 maakte hij een overeenkomst met zijn buren over de herinrichting van zijn eigendom.147 In 1458 kocht hij een cijns uit een huis in de Postelstraat.148 In 1481 was hij kennelijk eigenaar van het betreffende huis en sloot hij een akkoord met de buurman om aan een stenen muur te mogen aanbouwen.149
Marten van Broechoven was evenals zijn zoons Gielis en Rudolf kannengieter van beroep. De Bossche kannengieters zijn te beschouwen als gespecialiseerde tingieters. Ze gebruikten als grondstof het zogenoemde kannentin, tin waaraan een derde deel lood was toegevoegd. Als beroepsgroep waren de tingieters ondergebracht bij het kramersgilde. In 1503 kregen ze een eigen keur.150 De analyse van de belastinggegevens van de eerste helft van de zestiende eeuw door Blondé levert een mooie inkijk in de financiële aantrekkelijkheid van het tingietersvak.151 Van de 34 in de belastinglijsten van 1502-1503 vermelde beroepen met zes of meer waarnemingen scoorden de geelgieters (= kannengieters, tingieters en geelgieters) de op een na hoogste aanslag. Ze werden aangeslagen voor een bedrag van 47 gulden, een bedrag dat vergelijkbaar was met een compleet jaarinkomen van een ambachtsman in die tijd.152 De mediaanwaarde van de aanslag van alle belastingbetalers bedroeg in dat jaar elf gulden. Kortom, de geelgieters hadden een inkomen dat vier keer zo hoog was als dat van de doorsnee-Bosschenaar. In 1505-1506 stonden de geelgieters op nummer 30 van de 33. Ook in het jaar 1511-1512 scoorde het beroep hoog met een 35ste plek van de 36 beroepen met ten minste vijf waarnemingen en in 1552-1553 op plaats 49 van de in totaal 56 beroepen. In de eerste genoemde jaren waren het de ketelaars die hoger scoorden, in 1552-1553 betrof dat enkele commerciële beroepen. Daar zowel Blondé als naderhand Hanus aantoont dat deze belastingaanslagen goed corresponderen met de hoogte van de inkomens en de
| 47 |
inkomensverschillen, is des te duidelijker dat de Van Broechovens zich uit hoofde van hun beroep van kannengieter tot de gegoede middenklasse konden rekenen.153 Een deel van zijn spaargeld belegde Marten in lijfrentes op naam van zijn kinderen.154 In 1495, tegen het einde van zijn leven, kocht hij een cijns van achttien goudguldens - in waarde min of meer vergelijkbaar met drie vierde van het jaarloon van een loonarbeider in ’s-Hertogenbosch in die tijd - uit een hoeve en twee stukken land.155 In dit geval kocht hij alleen het vruchtgebruik voor zichzelf en liet hij het eigendomsrecht toekomen aan zijn kinderen.156 Ten slotte is nog de koop van de helft van een windmolen buiten de Orthenpoort door Marten interessant.157 Deze aankoop luidde een periode van meer dan twee eeuwen in, waarin de Van Broechovens bij molens betrokken waren, zoals ook in het vervolg zal blijken.
Het voorgaande geeft aan dat Marten van Broechoven zijn draai in de stad snel had gevonden en dat hij tegen het eind van zijn leven zeker tot de gegoede burgerij kon worden gerekend. Zijn bezittingen waren inmiddels zodanig gegroeid dat hij regelmatig geld kon beleggen in rentes.
Marten van Broechoven en Richmoet hadden ten minste drie wettige kinderen: Gielis, Rudolf en Elisabeth.158 Bovendien had Marten - hetgeen veelvuldig voorkwam in die tijd - een natuurlijke zoon Gysbert.159 Elisabeth werd begijn; op Gielis en Rudolf zetten het beroep van hun vader voort. Op hen beiden gaan we hierna uitvoeriger in.160
| 48 |
Noten | |
141. | Hanus, Affluence and inequality, 80; Hoekx, Kroniek van Molius, 91. |
142. | Kuijer, ’s-Hertogenbosch, stad in het hertogdom, 137-153. |
143. | sH, R 1205, f123v, 26 november 1434. |
144. | BHIC, ILVB, toegang 1232, R 118, f137r. |
145. | BHIC, ILVB, toegang 1232, R 121, f125r; BHIC, ILVB, toegang 1232, R 123, f027v. |
146. | sH, R 1213, f109v, 27 juni 1443. |
147. | sH, R 1226, f86v, 2 april 1456; sH R 1239, f105v, 1470. |
148. | sH, R 1228, f291. |
149. | sH, R 1251, f256v, 1 november 1481. |
150. | Knippenberg, ‘Tinnegieters uit Noord-Brabant’, 88-95; Van den Heuvel., De Ambachtsgilden, 32. |
151. | Blondé, De sociale structuren, 152, 163, 176, 198. |
152. | Hanus, Affluence and inequality, 120. |
153. | Blondé, De sociale structuren, 21-37; Hanus, Affluence and inequality, 112-113. |
154. | OSA 2697 (pensioenboek) en OSA 1354-1360. |
155. | Hanus, Affluence and inequality, 120. |
156. | sH, R 1842, f658-f662v, 29 mei 1537; sH, R 1278, f192v, 26 september 1509; sH, R 1265, f5, 1495. |
157. | sH, R 1297, f108v, 1522. |
158. | sH, R 1294, f27, 31 december 1520 en BHIC, ILVB, toegang 1232, R120, f143r; Het bestaan van een wettige dochter Margriet, zoals vermeld door Van Dijck, is ons niet gebleken (zie:Van Dijck, ‘Mallants te ’s’-Hertogenbosch’, 217). |
159. | OSA 2968; sH, R 1271, f260, 15 februari 1502. |
160. | sH, R 1473, f436, 1504. |
Wim Cöp, Het spel van de macht (2014) 41, 46-48